(B) Het verschil tussen de geluidsgolven van rechter en linkeroor (hier voor een tijdsverschil van 20µs) leidt in de hersenen tot een simultane meting van verschillende tijdsverschillen. Deze meting is in (A) weergegeven voor zowel een hoge toon (blauw) als voor een lage toon (rood), die zich rechtsvoor de luisteraar bevindt. De hersenen kennen de locatie van de geluidsbron toe aan dát tijdsverschil waar de meting maximaal is. Voor de lage toon treedt een uniek maximum op over het hele mogelijke bereik van 480µs, wat in dit geval overeenkomt met de werkelijke geluidspositie op 30 graden rechtsvoor.
De meting voor de hoge toon verwijst echter naar meerdere mogelijke geluidsposities (resp. op 8, 25, 42, 59 en 76 graden rechtsvoor; zie (C)). Op grond van alleen het tijdsverschil kunnen de hersenen dus voor een pure hoge toon geen unieke bronlocalisatie bepalen (zie echter ook punt 9 voor een mogelijke oplossing voor dit ambiguïteitsprobleem).