INTERFERENTIE VAN GELUIDSGOLVEN IN DE GEHOORGANG
ALS GEVOLG VAN REFLECTIE IN DE OORSCHELP
Afhankelijk van de richting van het invallende geluid ontstaat een zeker weglengteverschil tussen de directe golf en de golf die reflecteert aan een welving in de oorschelp. Onderstaande figuren laten zien wat voor gevolgen zo'n weglengteverschil heeft voor het totale geluid in de gehoorgang. In de bovenste twee plaatjes gaan we uit van een toon van 4000 Hz (met een golflengte van 8.50 cm) die onder twee verschillende richtingen invalt. De onderste figuur betreft een toon van 6000 Hz, die onder dezelfde richting invalt als het geluid in het middelste plaatje.
Als de gereflecteerd golf (rood) een weglengteverschil met de directe golf (zwart) heeft van een geheel aantal keer de golflengte (die hier 8.50 cm is), dan zullen ze elkaar in het oorkanaal versterken (blauw).
In het geval het weglengteverschil een halve golflengte bedraagt (dus 4.25 cm) zal de gereflecteerde golf precies een tegengestelde beweging uitvoeren als de directe golf, en zullen ze elkaar in het oorkanaal volledig uitdoven (de 4000 Hz toon is dan dus niet hoorbaar!).
Voor een andere frekwentie van het geluid (hier: 6000 Hz) is ook de golflengte anders (hier: 5.67 cm). In dat geval zal een weglengteverschil van 4.25 cm (zoals hierboven) niet tot volledige uitdoving leiden. Deze toon is voor die invalsrichting dus wél hoorbaar.
De interferentie in het oorkanaal is dus afhankelijk van zowel de toonhoogte (geluidsfrekwentie), als de invalsrichting van het geluid (wat het weglengteverschil bepaalt).