De linkerfiguur toont de gemeten oogbewegingen naar een vijftal verschillende stimulusposities
(de gekleurde cirkeltjes) in een azimuth-elevatie plot. Dit is de ruwe data: de metingen, zoals
ze onbewerkt in de computer worden opgeslagen. Hierin is bijv. te zien dat de ogen
niet altijd exact op het doel landen. In de twee rechterplaatjes worden deze bewegingen apart
uiteengerafeld voor de azimuth en elevatie componenten. In deze figuren wordt de eindpositie van
de respons uitgezet tegen de feitelijke doellocatie. Als de proefpersoon perfecte localisatieresponsies
zou maken dienen de meetpunten perfect op een rechte lijn te liggen die door de oorsprong van
het assenstelsel gaat, en een helling heeft van +1: ofwel op de lijn
y=x.
Echte metingen wijken altijd van dit ideaal af. Om dit te kwantificeren wordt op deze meetpunten
een lineaire regressie uitgevoerd. Voor beide plaatjes wordt daartoe in de computer de beste rechte
lijn bepaald die door de meetpunten kan worden getrokken, zodanig dat de totale afwijking van alle
meetpunten tot die lijn minimaal is. Die lijn heet regressielijn, en
wordt beschreven door de formule:
y = a + bx
Hierin wordt a de 'bias' (of 'offset') genoemd (ideale waarde: 0),
en b is de 'helling' van de lijn (of ook wel: 'gain';
ideale waarde: +1). Daarnaast geeft de analyse nog aan hoeveel de gemiddelde fout is van de meetpunten
tot de regressielijn (dit is een maat voor de variabiliteit in de data).
|